zaterdag 25 januari 2014

Rijke stinkerd !

Je kon in de late middeleeuwen iemand niet zo maar begraven waar je wilde. Rijken werden aanvankelijk in de kerk begraven, als ze dat wensten. De gewone mensen op het kerkhof. Voor katholieken was het moeilijk. Na de reformatie waren de gereformeerden vaak eigenaar van de begraafplaats. Zo ook in Gilze, waar onze familie vanaf circa 1650 een tijdje woonde. Katholiek begraven voor een aantal voorouders was er niet bij. In de gereformeerde begraafboeken werd de begrafenis opgetekend. De katholieken hadden toen slechts de keuze: begraven op het gereformeerde kerkhof, in de kerk of op het koor in de kerk. Dat “in de kerk” was voor de meesten niet weggelegd: te duur!  Iemand van 16 jaar of ouder begraven op het kerkhof kostte f 1-14-0. (1 gulden en 14 stuivers). Was je ouder dan 8 maar nog geen 16, dan kostte de begrafenis 17 stuivers. Kinderen begraven jonger dan 8 jaar kostte 8 stuivers en 8 oortjes. Wilde je in de kerk begraven worden, dan kostte dat per leeftijdscategorie 6 of 3 gulden en 1 gulden en 10 stuivers. Op het koor in de kerk kon je ook begraven worden. Dat was voor de rijken. Het kostte respectievelijk 12, 6 en 3 gulden. Wilde je de begrafenis enig cachet geven dan kon je in Gilze gebruik maken van het ‘best’ of het ‘gewoon’ baarkleed. Dat werd op de baar gelegd om de kist af te dekken. Overledenen werden door de kerkelijke overheid keurig bijgeschreven in een doodsboek. Veel van die inschrijvingen zijn bewaard gebleven. 
Je kan je voorstellen dat het in de kerk allerminst fris rook. De geur van de rijken die in de kerk waren begraven, was erg doordringend. De opmerking ‘Rijke stinkerd’, die wij ook in onze tijd nog gebruiken, is uit die situatie afkomstig. De overheid ging dan ook uiteindelijk verbieden om mensen nog in de kerk te begraven. Zo ook in Raamsdonk, waar in de Lambertuskerk op het koor de grafkelder van de tak van de ambachtsheren Van Son nog steeds te zien is.  In 1869 mocht de toegang van het graf niet meer open. Toen toch een familielid overleed, hakte men een gat in de buitenmuur van de kerk en schoof de kist in de grafkelder. Dat gat werd met een sluitsteen afgesloten, die nu nog te zien is.  Zo’n 40 jaar eerder in 1828, mocht ook in de Grote Kerk in Breda niet meer worden begraven.
Vanaf de invoering van de Code Civil op 1 januari 1811 moest voortaan ook bij de burgerlijke overheid worden gemeld wanneer er iemand was overleden. Dat moest gebeuren door 2 naaste bloedverwanten of buren van de overledene. Die overlijdensakten zijn gelukkig bewaard gebleven. 
In de overlijdensakte wordt de naam van de overledene opgenomen, de voornaam, de leeftijd en de graad van verwantschap. Voor zo ver dat mogelijk is, worden ook de voor- en de achternaam, beroep en woonplaats van de vader en moeder van de overledene gemeld, evenals de plaats waar ze werden geboren. De akten van overlijden zijn eveneens bewaard gebleven. Voor een genealoog in elk geval een bewijs van het overlijden, de datum van overlijden en nog een schat aan andere gegevens.
(Bronnen: 
Rijksarchief Noord Brabant, Den Bosch, Collectie doop-, trouw- en begraafboeken, Gilze nr. 13. Rijksarchief Noord Brabant, Den Bosch, Collectie doop-, trouw- en begraafboeken, Gilze nr. 13.Regionaal archief Tilburg, DTB doop-, trouw- en begraafboeken Gilze en Rijen.).
Illustratie: Nederduits Gereformeerd Trouwboek Gilze waarin ook Katholieken moesten worden ingeschreven.




























Geen opmerkingen:

Een reactie posten