zaterdag 8 februari 2014

‘Recept’ tegen de pest !

In de 16e en 17e eeuw wist men nog niet hoe de pest zich verspreidde. Laat staan hoe je de Pest met succes kon bestrijden. Quarantaine werd het meest toegepast. Dit woord zou zijn ontstaan uit het Italiaanse quaranta, de periode van 40 dagen dat een schip voor de kust moest blijven liggen als het uit gebieden kwam, waar besmettelijke ziekten heersten. In die periode kon een eventuele ziekte aan boord zich bij opvarenden openbaren. Een periode van 6 weken zien we ook in bronnen terug. De pestverzorger moest na het overlijden van zijn patiënt(en) 6 weken geïsoleerd blijven, voordat hij zich weer onder de mensen mocht. Op het einde van de 16e eeuw bestonden in Tilburg en Goirle regels die besmettelijke ziekten moesten indammen. Zieken en gezonden strikt van elkaar scheiden en reizen van mensen en goederen van en naar besmette plaatsen werd aan banden gelegd. Met recepten probeerde men de ziekte een halt toe te roepen. Zo staat in het schepenprotocol van Hilvarenbeek een ‘recept’ dat goede bescherming zou bieden tegen de vreselijke pest: ‘Neempt een haesnoot daer een gat in is ende doet die voll quicksilver ende dat met groen oft root wasch toe ende dan in een doexken oft cusken geneijt aenden hals dragen’. Dat zal wel geholpen hebben! Datzelfde geldt voor bedevaarten die familieleden of bekenden van de overledenen maakten, waarschijnlijk uit dankbaarheid, omdat zij de ziekte hadden overleefd. De meeste van deze bedevaarten gingen naar Boxtel, waar het ‘Heilig Bloed’ sinds jaar en dag werd vereerd. Bekend zijn de afbeeldingen van de pestmeester met masker dat leek op een bek van een pinguïn. In de neus zaten kruiden (jeneverbes, boerenwormkruid) om de kwade dampen van de Pest tegen te gaan. Had iemand in een gezin de symptomen van de pest, dan trokken de gezonde huisgenoten hals over kop weg uit het huis om aan de rand van het dorp in een hut te gaan wonen. Omdat zieken van gezonden gescheiden moesten worden, gaf dat problemen voor de verzorging van de zieke. Hoewel ook de eigen familie patiënten verzorgde, trok men schrobbers en schrobsters aan. In bijna alle rekeningen waarin van de pest sprake is, komt onvermijdelijk een uitgave voor ‘seep’ voor. Het is zeer waarschijnlijk dat een deel van de schrobbers overlevenden waren van eerdere pestepidemieën. Wanneer je een besmetting had overleefd, was je vaak, -maar niet altijd- immuun bij een nieuwe epidemie. Dat feit kon je te gelde maken door schrobber te worden. Een gezin dat door de pest was getroffen, bleek vaak niet in staat de noodzakelijke werkzaamheden op het land zelf uit te voeren. De gezonden zaten in de hutten en kwamen liever niet in de buurt van het besmette huis. Men was doodsbang. Was het gehele gezin besmet, of de kinderen nog te jong waren om het zware werk te doen, dan huurde men een arbeidskracht die graan zaaide, oogstte, dorste of het vee verzorgde. Zo hielp een Peter Adriaenss van Goirle rond 1586 weeskinderen van Meus Cornelis Meussoon en Cornelia Claes Michielss. Hij had ‘den rogtasse helpen vuijtdorssen ende den rogge helpen saijen’. Die weeskinderen werden ook geholpen door de kinderen van Jan Henricks Wouters, die voor de schapen zorgde.
(Bronnen:
'De aenclevende sieckte' XIII (1995),Luud de Brouwer.Tb, tdschr.v.geschiedenis,monumenten en cultuur1,3-23. Illustratie: De Snaveldokter in de strijd tegen de pest (http://nl.wikipedia.org/wiki/Snaveldokter). 
Gemeente Archief Tilburg, Rechterlijk Archief, VB 1587/2,fol. 5r.+ RA, VB 1587/2, fol. 6v.).
Illustratie: de snaveldokter tegen de pest.


















Geen opmerkingen:

Een reactie posten