zondag 29 december 2013

Leenman van de Hertog

Arnoldus Bac of beter Arnt, geheeten Berthout Bac van Tylborch (‘Arnoldus dictis Berthout Bac’) was de broer van Wouter Bac van Baescot, onze voorvader. Hij was leenman van de Hertog van Brabant. 
Hij woonde in 1312 met zijn gezin op “’t Goet Inthout of Eynthoven” bij Tilburg. In het leenregister van Strick wordt dat leen als volgt duidelijk omschreven: ’t leen geheijten ‘tGoet tEynthoven of Inthout mitten toebe -hoirten tot Westilborch (=Tilburg) ghelegen, groot tsamen in heijden, weijden en ackerlande omtrent negen mudsaads lant aen dbroeck ghelegen met terzijden westweerts aen den ghemeijnen metter ander seijde noortwaerts aen de gemeijne straete item noch daertoe vier mudsaet lands aen dbroeck ghelegen met ter zijden westweert aen den ghemeijnen wegh, die over Bacxdijk te Bekeweert ende wederomm vandaer te Tolborg weert gaet. Ene mitter ander zijden oistweert bij de erfenissen Hendrick Leijten kinderen ende daetoe noch tiendelken tot Ghorp ghelegen van ene mudde rox luttel min of meer”. 
Zo werd dat in die tijd omschreven en vastgelegd in de registers van de Hertog. Arnt was leenman. Hij had een stuk land van de Hertog van Brabant in leen. Hoe werkte dat, zo'n leen ? 
In de vroege middeleeuwen zochten veel mensen bescherming bij iemand die hen kon beschermen. Dergelijke machtige mensen zaten zelf ook om hulp verlegen; mensen die aanvankelijk voor hem wilden vechten, maar later ook mensen die op zijn land wilden werken of ander werk wilden opknappen. Wilde je die hulp wel geven, dan werd je vazal of leenman genoemd. De heer moest de vazal beschermen en hem in staat stellen om in zijn onderhoud te voorzien. Daarvoor hadden zij iets bedacht. De vazal kreeg een ‘beneficium’. Dat was in veel gevallen een stuk grond! Dat had immers waarde. Met de opbrengst van het land kon de vazal namelijk in zijn onderhoud voorzien. Behalve met land kon de Heer zijn vazal ook belenen met rechten, zoals het recht belasting te heffen,  het recht om recht te spreken, om te mogen jagen in de bossen en landerijen, of het recht om te vissen en om de tiende te heffen, een soort belasting op de opbrengst van het land. De leenman kreeg dus vaak land in leen en daarvan werd een akte opgemaakt. De akten werden in de begintijd gewoon door de Heer bewaard. Later kwamen de leenregisters waarin lenen en opeenvolgende “eigenaren” werden genoteerd.
(Bronnen: 
Latijnsboek met de aantekening van Arnoldus en het leen Inthout in Westilborch, het huidige Tilburg: op folio 1 verso:1. Arnoldus Berthout (Bac), apud Inthout ultra Venne in Westilborch XV libras annuatim. [Later] Johannes, filius suus, [tenet of retro]’ (f.1v, p.3, nr 4). 
Rijks Archief Noord Brabant; Leenregister Strick: De Beschrijving van het leen ‘tGoet Inthout of Eynthoven’ bij Tilburg.).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten