En dan dat tweede deel van de titel. Je weet dat ik vrije tijd doorbreng met familieonderzoek. Ik wilde nu wel eens weten of
mijn directe familie ooit met slaven van doen heeft gehad. In de Middeleeuwen
zowiezo, al sprak met toen bij mijn adelijke voorouders en grootgrondbezitters van lijfeigenen en
horigen. Ook daarvoor in de Griekse en Romeinse tijd bestonden er slaven.
Na de Middeleeuwen kende mijn familietak geen
slaven. Dat was wel het geval bij enkele nazaten uit een paar andere takken, zo
blijkt. Het gaat hier bij voorbeeld om het nageslacht van Jan de oude die met
Elisabeth Piers trouwde. Die Jan was een oudere broer van ‘de jonge Jan’, mijn
voorvader, die getrouwd was met Mechteld van Esbeeck, dochter van ‘de metser’. Voor
het goede begrip: we zitten dan omstreeks 1490... Lang geleden dus. Verre
familie mag je dus zeggen. Negen generaties gerekend van die ‘Ouwe Jan’ richting
onze tijd, werd in Dordrecht op 30 november 1708 zijn nazaat Pieter van Son
geboren. (Wij hebben ook een Pieter in ons gezin, maar hij lijkt in geen enkel
opzicht op de Pieter over wie ik het nu heb.
Die trad in dienst van de Verenigde Oost-Indische Compagnie
als onderkoopman ‘secunde’ van Coromandel en schopte het in ‘de Oost’ tot hoofdadministrateur
van de handelspost Negapatnam. Die post was vanaf 1658, (hoofd)comptoir en van 1687 tot 1781 zetel van de
gouverneur in het Fort Vijf Sinnen. Ik vond er een prachtig plaatje van. Pieter
stierf er in 1753. De volgende generatie in Oost-Indië besloot om weer naar
huis terug te keren.
Naar huis terug, dat wilde ook een Wilhem van Son,
geboren in 1830. Zijn vrouw Marie Adrienne Vreede was in Soerabaja overleden
aan de cholera. Hij ging met de kinderen alleen op weg naar huis. Het laatste
wat van hem en zijn nog jonge kinderen Maria, Suze en Willem is vernomen, is
dat hij zich inscheepte op het stoomschip Friesland dat juist steenkolen laadde
in Gibraltar op 5 december 1877. Vandaar vertrok het schip naar Rotterdam, maar
sindsdien is het spoorloos, De SS Friesland van rederij Wm. Ruys &
Zonen is vermoedelijk op 7 december met man en muis vergaan bij de Spaanse
kust. Er waren 144 doden te betreuren.....
Het zoekwoord ‘slaven’ vind ik in mijn
computerprogramma terug bij een zekere Pelgrom van Son. Zeven generaties verder
van een andere broer, Simon, van mijn voorouder ‘Jan de Jonge’ in het laatste
kwart van de vijftiende eeuw.
Zijn nazaat verdiende vermoedelijk een goed belegde
boterham in Suriname, zonder misschien daar ooit te zijn geweest. Pelgrom
Maximiliaan van Son heette hij; uit 1728. Hij was militair en werd mede-eigenaar
van de koffieplantage Leeverpoel, gelegen in Suriname aan de rivier de Cottica.
Op 30 september 1767 kocht hij die Surinaamse plantage in Amsterdam, dat kon in
Amsterdam! Hij werd eigenaar samen met Everardus Dudok ten overstaan van
Notaris Homrigh. Voor het aankoopbedrag kregen zij niet alleen de plantage,
maar ook alle “beplantingen, gebouwen, gereedschap, slaven, slavinnen, [en]
beesten". Volgens de bij de koop geleverde inventaris, ging het om 141
mensen. Daarnaast zouden er nog “negen jonge bekwame gezonden werkbaare mans
slaven” voor rekening van de voormalige eigenaar worden gekocht, zo lees ik in
een Amsterdamse akte.
Dan vond ik ook nog een plantage-directeur in Suriname
uit een andere tak. Het is in 1840 Livinus Diederik Matheus van Son. Hij was directeur
van suikerplantage Voorburg. Vrijgezel, maar hij liet 4 natuurlijke, wettelijk
erkende kinderen na die met hun moeder in Paramaribo woonden. Ik vond een mooi
plaatje van de niet onaantrekkelijke directeurswoning op die suikerplantage.
Een andere Van Son, een zekere Thomas van Son uit 1711,
getrouwd met Anna Maria Glimmer zat ook in lucratieve handel. Hij was koopman
op de Oostzee, Italië en de Levant. Hij werd president-schepen en raad van
Amsterdam (1755), bewindhebber der V.O.C. van de Kamer van Amsterdam (1756),
directeur van de Levantschen Handel (1749), directeur van de Oostersche Handel
en Reederijen (1750 en 1774) en commissaris van het Weesper Trekpad (1767). Hij
had het van geen vreemde, want zijn vader Jan was koopman in oliezaden en traan
(firma Jan & Zeger van Son), directeur van de Oostersche Handel en
Reederijen (1730 en 1741). Bij die laatsten leverde de zoektermen ‘slaven’ of ‘Slavenhandel’
in mijn genealogie geen resultaat op, maar ik kan me niet aan de indruk
onttrekken dat een aantal van de in dit weekendbericht genoemde heren een behoorlijk
aantal niet zo bijster goed betaalde arbeidskrachten in dienst heeft gehad.
Andere tijden......zullen we maar zeggen.
(Bron:
Familiearchief F. van Son; Robyn in juni dit jaar, mededeling van de ambtenaar
van de burgerlijke stand te paramaribo, 24 januari 1912. p. (gedenkboek nv. rotterdamsche
lloyd 1933, blz. 75); Nationaal Archief Suriname: De suikerplantage Voorburg
ligt stroomafwaarts aan de rechteroever van de Surinamerivier. Volgorde bij het
afvaren: Peperpot, Mopentibo, Meerzorg, Jagtlust, Dordrecht, Lust & rust,
Belwaarde, Clevia, Susanna's daal, Voorburg, Nieuw-Amsterdam chronologie: 1793
- J. F. Friderici (almanak 1793); http://caribischegenealogie.org/hans-claesz-compagnie/claesz-generatie-vii/.
Caribische genealogie;
familiegeschiedenissen van overzee) ; http://alleamsterdamseakten.nl/artikel/761/mensen-kopen-in-amsterdam/
; (http://caribischegenealogie.org/hans-claesz-compagnie/claesz-generatie-vii/)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten