Ik heb er al eens over verteld. In 2012 was ik voor enkele maanden aan het bed gekluisterd. Het moeilijkste, zo weet ik me nog goed te herinneren, was de angst dat het nu dus afgelopen was met mijn mobiel zijn. Lopen behoorde misschien wel tot het verleden. Dat dacht ik ook toen mijn hart enkele keren op hol raakte en ik in het ziekenhuis een cardioversie moest ondergaan. Zo noemen ze het, als je hart onder narcose als het ware met een electrische schok gereset moet worden.
Ik wilde steeds weer koste wat het kost kunnen lopen. Ik had dat gevoel een paar jaar eerder ook al eens gehad. Ik ging toen drie keer per week naar revalidatiecentrum Revant in Breda. Proberen om wat meer kracht in mijn benen te krijgen en conditie op te doen om nog wat langer te kunnen blijven lopen. Daar in Breda heb ik geleerd om anders te gaan denken. Ik moest niet meer ‘kunnen wat ik wilde’, maar ‘willen wat ik nog kan’. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Dat kan ik je wél vertellen. Zeker met mijn karakter. Het koste mij vreselijk veel moeite om daaraan toe te geven.
Ik had immers alles steeds zelf kunnen regelen. En nu moest alles ineens in een andere volgorde. Het vechten om tóch alles weer te kunnen wat ik zo graag wilde, kostte me erg veel energie en die had en heb ik nu eenmaal niet meer sinds mijn hart het nodig vond om te gaan hartfalen. Dat hartfalen is moeilijk uit te leggen. Het grootste probleem is eigenlijk dat gezonde mensen dat moeilijk kunnen begrijpen. Gewoon doorzetten! Dat krijg je vaak te horen. Je zou dat maar al te graag willen, maar hoe je ook draait of keert, het gaat gewoon niet. Denk aan bukken en met de kleinkinderen op de grond spelen. Eenmaal op de grond kan ik niet meer omhoog. Ik kan je zeggen dat het erg frustrerend is. Daarom doe ik dat in elk geval noodgedwongen niet meer.
Maar goed: toen ik me eenmaal aan die nieuwe stelregel had overgegeven, bleek het ook langzaamaan beter te gaan. Toen ik in 2012 met –wat uiteindelijk jicht bleek- vrij hulpeloos op bed kwam te liggen, duurde het ook weer even tot ik mijn nieuwe stelregel uit mijn herinnering van stal wilde en kon halen. Maar eenmaal gelukt, kwam ik ook toen het bed weer uit en begon het schuifelen met krukken. Er kwamen een scootmobiel, een speciaal op mij aangepaste sta-op-stoel en een traplift. Ze maken me stuk voor stuk wat mobieler. Over die scootmobiel doen al wat verhalen de ronde. De afdeling techniek op school zou er maar al te graag een sneeuwschuivertje voorop monteren en een monotoon piepgeluid voor als ik achteruit rij. Ik speel toneel mee en zet voor de foto in het fotojaarboek een oude leren motorhelm met bijpassende bril op en noem mijn scootmobiel steevast ‘mijn cabrio’. Ze hebben in een ‘Liber Amicorum’ al eens meer over mij geschreven “Frans speelt de hele dag toneel”.
Sinds kort ga ik ook weer met één speciale wandelstok achter op de scootmobiel naar school. Want uiteraard werk ik nog. Normaal werken heb ik immers mijn leven lang al gedaan. Ik mag nog een paar jaar voordat ik de pensioengerechtigde leeftijd bereik……
Als ik niet teveel hoef te lopen, dan kan ik het eindelijk weer een dag volhouden met die ene stok. Autorijden –met automaat uiteraard- gaat ook nog prima. Daar doe ik het mee, in de hoop dat ik binnenkort ook weer de normale oefeningen bij de fysiotherapeut kan doen, nog steeds drie keer in de week. Het ging goed, maar de ziekte en de dood van Ons Ma heeft mijn gestel kennelijk een tik gegeven. Daar moet ik eerst zelf overheen zien te komen, dan komt de rest vanzelf wel weer…..
(Bron: familiearchief f. van son.)