In de afgelopen week bezochten José en ik Nationaal Museum Kamp Vught. We gingen er met leerlingen wel eens naar toe, toen ik nog geschiedenisles gaf. Maar gelet op mijn lopen met krukken, ging ik nooit mee. Ik zou hen alleen maar tot last zijn geweest. Nu wel samen met José.
Het lijkt een passend
plekje van het museumgebouw naast de zwaarbewaakte , inrichting in
de Vughtse bossen. Maar dat is maar schijn. Elke vergelijking gaat mank. De
mensen die ooit gedwongen in Kamp Vught zaten, hadden niets misdaan. Die nu in Vughtse gevangenis zitten, duidelijk wel. De huidige gedetineerden daar krijgen
zoveel bezoek en er werken zoveel mensen in de Penitentiaire instelling, dat
bezoekers van het museum niet of nauwelijks een parkeerplaats kunnen vinden. Ik
heb er zelf ook tien minuten stapvoets rondgereden. “Parkeer maar niet aan de
kant van de weg, want dan heeft u onherroeplijk een bon te pakken”. Het was
alsof de vriendelijke dame achter de museumbalie zich haast schuldig voelde. Er
stonden ook 2 bussen, waarvan één Duitse. Ik weet al –sinds ik in Berlijn met
José het indrukwekkende Holocaust museum bezocht-, dat de Duitsers beter met
hun verleden omgaan dan dat wij dat doen.
Goed dat er Duitse
schooljeugd was in het museum. Er is veel te zien in het museum dat in 2016 van
de BankGiroloterij het predikaat ‘Beste
van Nederland’ kreeg. Veel uitleg bij de vele gebruiksvoorwerpen en ook
ooggetuigeverhalen die op kleine beeldschermpjes door de betrokkenen zelf
worden verteld. De kampkleding geeft me al een raar gevoel. Met stijgende ergernis
vraag ik me nog steeds af, hoe mensen dit elkaar kunnen aandoen.
Dat gevoel wordt
alleen maar groter als je de expositie buiten ziet. Onheilspellende betonpalen
met prikkeldraad ertussen, water achter het prikkeldraad en wachttorens. Er is
ook een barak nagebouwd met slaapzaal, compleet met bedden en de eetruimte met
houten banken. Ingrijpender wordt het als je daarna het crematorium doorloopt.
Een ontleedtafel, twee ovens en een mobiele oven. Ik moest weer denken aan
concentratiekamp Gusen-Mauthausen in Oostenrijk, dat ik samen met een deel van
mijn gezin bezocht tijdens een vakantie in Tsjechië. Daar stonden dezelfde
ovens. En nog was het niet ten einde. Een monument met daarop honderden namen
van vermoorde Joodse kinderen. 1 maand oud, las ik, 3 maanden, 4 jaar, 13 jaar.
Wat moet je een ongelooflijke plank voor je kop hebben, als je kinderen sowieso
van het leven kunt beroven, gewoon omdat ze Joods zijn. Je ziet ook de twee
asputten, waarin de as van de vermoorde mensen in het kamp is verzameld en een aantallen
stenen gedenkplaten met namen erop en grote zwarte teervlekken. Ik voel
machteloosheid in me opkomen, als ik de uitleg lees. In 1995 heeft een aantal
eencelligen de stenen besmeurd met teer. Hoe kom je op het idee. Het gedicht
erbij vond ik zeer passend. Ja. Zo moet je die dingen bekijken!
Moet je nou naar zo’n
soort museum gaan, met je vrouw of met kinderen? Ja. Zodat ze kunnen zien wat er
gebeurd is en dát het gebeurd is. Wat mensen andere mensen aan kunnen doen.
Voor mij zo’n krappe 10 jaar voordat ik geboren werd. Dat kan je je toch niet
voorstellen.... De kop koffie na
afloop deed ons goed. Ik wilde ook nog naar de fusiladeplaats lopen, maar dat
haalde ik niet. Gewoon te ver het bos in over een pad die de ongelukkigen
destijds ook moesten lopen. We zijn naar huis gegaan. Heerlijk is het dan,
als de rest van de week wordt opgefleurd omdat ook Robyn een nachtje kwam, Anouk, Cas en Youri nog langskwamen.
Onwillekeurig hoop je dan, dat zij zulke dingen nooit moeten meemaken. En ik ? Ik ben blij dat ik gegaan ben naar
Vught. Hoe gek dat misschien ook klinkt.
(Bron: familiearchief
f. Van son: nationaal museum kamp Vught 2017).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten