Als je les geeft, moet je daarvoor een bevoegdheid hebben. Ik had aan de Tivolistraat bij het Mollerinstituut in Tilburg Nederlands en Geschiedenis gestudeerd, maar had die studie niet afgemaakt, toen mijn vader plotseling stierf in 1972.
Dus toog ik –eenmaal parttime leraar- , al een tijdje op elke maandagavond en dinsdagavond naar Fontysopleidingen in Tilburg om er mijn leraarsbevoegdheid te halen voor Maatschappijleer, leuk, als begin vijftiger in de schoolbankjes met medeleerlingen van net in de 20. Ik had nogal wat vrijstellingen, dus het was niet zo moeilijk.
Maar op die zestiende maart lukte het niet zo. Ik voelde me niet goed, was moe, maar toch niet zo dat ik liever thuisbleef. Eenmaal op school met een flesje water, -dat had iedereen, was dat flesje tijdens de les eerder leeg dan normaal. Ik besloot om het te gaan vullen. Op de gang bekroop me een vreemd gevoel. Dat donkere gat in, op weg naar de toiletruimte om water te tappen trok me niet aan. Alsof ik geleid werd door een ander, liep ik juist de andere kant op, naar het lichte halletje. Ik moest gaan zitten, maar er was geen stoel. Ik liet me daarom op de grond zakken, tegen de verwarming aan.
Plotseling was er die druk op mijn borst, dat vreemde gevoel in mijn armen en handen en instinctief ging ik liggen en gebruikte al mijn -bij Marijke Verhees opgedane- kennis van Reiki om mezelf volledig te ontspannen. Dan zou het wel weggaan. Fout. Ik voelde dat ik wegzakte en even later stonden twee jonge studenten naast me. De een had zijn mobieltje aan het oor. Ik wees op mijn hartstreek en voor mijn gevoel nauwelijks vijf minuten later hoorde ik de ambulance en kwamen twee mannen naar boven gesneld. Ik transpireerde zo, dat geen enkel door hen aangebracht plakkertje bleef zitten. Ik hoorde een van hen praten over een ‘voorwandinfarct’. Langzaam kwam ik weer wat meer bij mijn positieven en werd de ambulance ingedragen. Op de vraag of zij iemand konden bellen, vroeg ik of ik dat zelf mocht doen. Dan was de schrik thuis immers minder, zo hoopte ik. Ik vroeg of ik naar het ziekenhuis in Breda kon. Dichter bij huis, makkelijker voor vrouw en kinderen. Ik belde zelf en liet weten dat ik op weg was naar het Amphia.
Daar werd ik opgenomen en aan allerlei draden gelegd. Een catheterisatie volgde. Een hartinfarct had ik overleefd, zo zag het ernaar uit. ’s Nachts kreeg ik er een tweede overheen. Maar desondanks werd ik ’s morgens weer wakker. Maar wel te zeer aangetast om geopereerd te kunnen worden. “Nu opereren, zou snijden zijn in nat karton”, zo liet de bezoekende chirurg weten.
Na enkele dagen bleek ik in staat om vervoerd te worden naar Hartcentrum De Klokkenberg, waar op 1 april dr. Pieter Eggens op mij wachtte in de operatiekamer: voor een open hartoperatie met zes omleidingen. Eén nieuw stuk ader werd daarvoor uit mijn been gehaald. De Klokkenberg was een ware verademing. Het was alles behalve een ziekenhuis met stressende mensen. De omgeving straalde rust uit, evenals het gebouw. Het leek een oud klooster met stille gangen en lichte, ruime kamers en met personeel dat rust uitstraalde en ook zo handelde. Van verpleegkundige tot en met de Belgische fysiotherapeut, die nooit anders praatte, nooit anders liep.
Zo vreemd, zo’n operatie. Ik “zag” drie mannen op tuinstoelen zitten, waarvan er één zei dat het lekte. En toen kwam ik bij na een operatie van zes uur, voelde ik me zwak, kon vrijwel niets. Mijn hart bleek ook nog niet in orde. Het klopte nog niet regelmatig genoeg. Als dat de volgende ochtend nog zo zou zijn, dan zou een nieuwe ingreep nodig zijn, zo liet de zaalarts weten. Eenmaal alleen op de kamer riep ik –zoals ik wel meer doe als ik nog nauwelijks een uitweg zie- de hulp in van Maria.
’s Nachts lag ik veel wakker en kwam een weer hele rustige verpleegster op mijn kamer. Zij praatte lang met mij en zei me dat het best in orde zou komen. ’s Morgens klopte mijn hart inderdaad weer regelmatig. Ik vertelde over het nachtelijke gesprek aan de dienstdoende ziekenbroeder, maar die liet me weten dat ik dat toch echt gedroomd moest hebben; er was helemaal geen verpleegster in de nachtdienst geweest! ….…
Voor mij was het toen echt duidelijk. Het was dus echt nog niet mijn tijd, ik had een tweede kans gekregen. Op Paaszaterdag mocht ik naar huis. Nog erg zwak. In de auto merkte ik dankbaar hoe prachtig helder de kleuren waren van de lucht en de bomen en struiken van het Mastbos vlak bij kasteel Bouvigne. Ik kon de Paasdagen met José en de kinderen doorbrengen. Ze hielden volop rekening met mij. Ik moest tussendoor wel rusten, wekenlang. Wat was het raar om onderaan de trap niet te weten met welke voet ik het eerst op de volgende trede moest. Mijn lichaam reageerde nog niet zoals voorheen. Dat –zo zou ik merken- zou ook nooit meer het geval zijn.
(Bron: familiearchief: de gang waaraan mijn kamer lag in Hartcentrum de Klokkenberg).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten