Ik heb tot nu toe in de weekendberichten aandacht besteed aan mijn persoonlijke geschiedenis zou je kunnen zeggen. Nu gooi ik het over een andere boeg. Er zijn diverse momenten geweest, waar ik samen met anderen op terugkijk.
Laten we beginnen bij augustus 1972. Op een zaterdagavond. Plaats van handeling was ‘Het Pumpke’, een klein cafeetje aan de Visserstraat 1 in Breda. Ik herinner het me als een lange smalle pijp. Ik ging er zowat elke zaterdagavond naartoe. Op de fiets. Die zette ik op de hoek van de straat, bij Stumpel neer en op slot. Stumpel was zo’n zaak waar je vulpennen en dergelijke kocht. Een kantoorboekhandel denk ik. Ik ging dan om een uur of acht “uit”. Een paar pilsjes drinken met Anton Braat of John Jacobs. Wij kropen dan rechts achterin aan de bar. Het ging niet echt om het drinken, maar om de pure gezelligheid.
Op die bewuste zaterdagavond waren er ook twee meisjes. Zusjes, zo bleek later. Die ene zus vond ik wel aardig. We raakten aan de praat. Die leuke heette José. Ze hield een beetje de boot af, maar naar mijn gevoel was het veel te vroeg laat die avond. Ze moest namelijk nog met de bus naar huis. En dat betekende de laatste bus naar Zundert. Die vertrok zowat vanaf de hoek van de Tramsingel en de Nieuwe Haagdijk. Daar was het busstationnetje in het gebouw van de BBA, de Brabantse Buurtspoorwegen en Autodiensten. Het was een overdekt halletje. Je stond er in elk geval uit de wind en droog als het regende.
Ze werkte in Breda en ging kennelijk elke weekdag trouw met de bus op en neer. Uiteraard bracht ik haar achterop de fiets naar de bus. Gelukkig waren we op tijd. We spraken af voor de week erop, ze stapte in de bus en daar ging ze, richting Haagweg.
Zo ontmoette ik José Mathijssen. En de week erop was ze er weer. Ze was alleen dit keer. We hadden heel wat te bepraten. Zo ging het een paar weken door. Ik vroeg haar op een keer of zij kennis wilde komen maken met mijn moeder, broer en zusjes. Dat deed ze. Toch wel spannend. Zeker omdat mijn grote Mechelse herder Colin ook graag kennis met haar wilde maken.
Toen moest ik op zeker moment natuurlijk ook zondags naar haar thuis. Maar pas na de hoogmis, zo liet ze weten, want moeder vond dat er eerst naar de kerk moest worden gegaan. Nou, dat deed ik al niet meer sinds mijn vader plotseling was overleden. Ik had mijn buik meer dan vol dan dat instituut waar de pastoor zelfs de dood van mijn Pa nog als iets positiefs van God kon draaien. Dat was over en nog!
Ik toog, met mijn auto,(want ik had inmiddels mijn rijbewijs gehaald na iets meer dan een handvol lessen) voor de eerste keer naar Zundert. Via de grote rotonde naar de Rijsbergseweg en verder.
Ik kwam in een voor mij andere wereld terecht. Als stedeling in Zundert, waar de “rijksweg”naar Antwerpen nog dwars door de kern slingerde.
Een vrijstaand huisje. De voordeur werd nooit open gedaan. Ik stelde me voor aan moeder Mathijssen, die –na de dood van vader- in haar eentje het 8 kinderen tellende gezin groot bracht.
Ik trof het meteen: door moeder zelf gesneden en gebakken friet met kip, zelfgemaakte mayonaise en kersen die in een wekpot uit de kelder werden gehaald. Het was in één woord heerlijk.
En natuurlijk werd ik bekeken en bevraagd. Met name door de broers. Of ik ook kon biljarten. Natuurlijk kon ik dat. Maar daarover later meer.
(Bron: familiearchief f.v.son: foto ’t Pumpke, Visserstraat Breda; José Mathijssen 1972).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten