zaterdag 25 oktober 2014

Echt kantje boord……….

Het is 16 maart 2004. Ik werkte nog als gemeentevoorlichter bij de gemeente Geertruidenberg en gaf daarnaast een handvol uurtjes les aan leerlingen op het VMBO van het Dongemond college.
Als je les geeft, moet je daarvoor een bevoegdheid hebben. Ik had aan de Tivolistraat bij het Mollerinstituut in Tilburg Nederlands en Geschiedenis gestudeerd, maar had die studie niet afgemaakt, toen mijn vader plotseling stierf in 1972.
Dus toog ik –eenmaal parttime leraar- , al een tijdje op elke maandagavond en dinsdagavond naar Fontysopleidingen in Tilburg om er mijn leraarsbevoegdheid te halen voor Maatschappijleer, leuk, als begin vijftiger in de schoolbankjes met medeleerlingen van net in de 20. Ik had nogal wat vrijstellingen, dus het was niet zo moeilijk. 
Maar op die zestiende maart lukte het niet zo. Ik voelde me niet goed, was moe, maar toch niet zo dat ik liever thuisbleef. Eenmaal op school met een flesje water, -dat had iedereen, was dat flesje tijdens de les eerder leeg dan normaal. Ik besloot om het te gaan vullen. Op de gang bekroop me een vreemd gevoel. Dat donkere gat in, op weg naar de toiletruimte om water te tappen trok me niet aan. Alsof ik geleid werd door een ander, liep ik juist de andere kant op, naar het lichte halletje.  Ik moest gaan zitten, maar er was geen stoel. Ik liet me daarom op de grond zakken, tegen de verwarming aan. 
Plotseling was er die druk op mijn borst, dat vreemde gevoel in mijn armen en handen en instinctief ging ik liggen en gebruikte al mijn -bij Marijke Verhees opgedane- kennis van Reiki om mezelf volledig te ontspannen. Dan zou het wel weggaan. Fout. Ik voelde dat ik wegzakte en even later stonden twee jonge studenten naast me. De een had zijn mobieltje aan het oor. Ik wees op mijn hartstreek en voor mijn gevoel nauwelijks vijf minuten later hoorde ik de ambulance en kwamen twee mannen naar boven gesneld. Ik transpireerde zo, dat geen enkel door hen aangebracht plakkertje bleef zitten. Ik hoorde een van hen praten over een ‘voorwandinfarct’. Langzaam kwam ik weer wat meer bij mijn positieven en werd de ambulance ingedragen. Op de vraag of zij iemand konden bellen, vroeg ik of ik dat zelf mocht doen. Dan was de schrik thuis immers minder, zo hoopte ik.  Ik vroeg of ik naar het ziekenhuis in Breda kon. Dichter bij huis, makkelijker voor vrouw en kinderen. Ik belde zelf en liet weten dat ik op weg was naar het Amphia. 
Daar werd ik opgenomen en aan allerlei draden gelegd. Een catheterisatie volgde. Een hartinfarct had ik overleefd, zo zag het ernaar uit. ’s Nachts kreeg ik er een tweede overheen. Maar desondanks werd ik ’s morgens weer wakker. Maar wel te zeer aangetast om geopereerd te kunnen worden. “Nu opereren, zou snijden zijn in nat karton”, zo liet de bezoekende chirurg weten. 
Na enkele dagen bleek ik in staat om vervoerd te worden naar Hartcentrum De Klokkenberg, waar op 1 april dr. Pieter Eggens op mij wachtte in de operatiekamer: voor een open hartoperatie met zes omleidingen. Eén nieuw stuk ader werd daarvoor uit mijn been gehaald. De Klokkenberg was een ware verademing. Het was alles behalve een ziekenhuis met stressende mensen. De omgeving straalde rust uit, evenals het gebouw. Het leek een oud klooster met stille gangen en lichte, ruime kamers en met personeel dat rust uitstraalde en ook zo handelde. Van verpleegkundige tot en met de Belgische fysiotherapeut, die nooit anders praatte, nooit anders liep. 
Zo vreemd, zo’n operatie. Ik “zag” drie mannen op tuinstoelen zitten, waarvan er één zei dat het lekte. En toen kwam ik bij na een operatie van zes uur, voelde ik me zwak, kon vrijwel niets. Mijn hart bleek ook nog niet in orde. Het klopte nog niet regelmatig genoeg. Als dat de volgende ochtend nog zo zou zijn, dan zou een nieuwe ingreep nodig zijn, zo liet de zaalarts weten. Eenmaal alleen op de kamer riep ik –zoals ik wel meer doe als ik nog nauwelijks een uitweg zie- de hulp in van Maria. 
’s Nachts lag ik veel wakker en kwam een weer hele rustige verpleegster op mijn kamer. Zij praatte lang met mij en zei me dat het best in orde zou komen. ’s Morgens klopte mijn hart inderdaad weer regelmatig. Ik vertelde over het nachtelijke gesprek aan de dienstdoende ziekenbroeder, maar die liet me weten dat ik dat toch echt gedroomd moest hebben; er was helemaal geen verpleegster in de nachtdienst geweest! ….… 
Voor mij was het toen echt duidelijk. Het was dus echt nog niet mijn tijd, ik had een tweede kans gekregen. Op Paaszaterdag mocht ik naar huis. Nog erg zwak. In de auto merkte ik dankbaar hoe prachtig helder de kleuren waren van de lucht en de bomen en struiken van het Mastbos vlak bij kasteel Bouvigne. Ik kon de Paasdagen met José en de kinderen doorbrengen. Ze hielden volop rekening met mij. Ik moest tussendoor wel rusten, wekenlang. Wat was het raar om onderaan de trap niet te weten met welke voet ik het eerst op de volgende trede moest. Mijn lichaam reageerde nog niet zoals voorheen. Dat –zo zou ik merken- zou ook nooit meer het geval zijn.
(Bron: familiearchief: de gang waaraan mijn kamer lag in Hartcentrum de Klokkenberg).






zaterdag 18 oktober 2014

Van de moderne tijd de middeleeuwen in….

In 2000 verkaste ik vanuit Oisterwijk. Nadat ik er vijftien jaar had gewerkt, was ik aan iets anders toe. Niet dat het niet meer prettig werken was, al moet ik wel zeggen dat de gemeentelijke herindeling met Moergestel wel onuitwisbare sporen had achtergelaten. Maar ik kende alles en iedereen in Oisterwijk. Was toe aan een nieuwe uitdaging. 
In de gemeente Geertruidenberg werd een voorlichter gevraagd. Die gemeente was –eveneens bij de herindeling- ontstaan uit de gemeenten Raamsdonk en Geertruidenberg. Juist! Dat waren een paar gemeenten waar ik mijn loopbaan als journalist destijds had afgesloten. Ik kende die gemeenten. Dat zou wel prettig werken zijn, hernieuwde kennismaking als het ware. 
Met gemeentesecretaris Huub Stijnen aan het ambtelijke roer ging het zonder meer goed. Maar bij zijn opvolger……………. Bij hem kwam ik snel van een spreekwoordelijke hemel in de hel terecht. 
Voorlichting verwerd tot niets meer dan artikeltjes schrijven, die voorgelegd moesten worden aan de nieuwe gemeentesecretaris Harold Willems. Hij wist van toeten nog blazen op communicatief gebied. Zelfs doordachte communicatieve zinsconstructies werden door één pennestreeek veranderd. Schrijven en herschrijven en als afleiding een jaarlijks informatielesje over de gemeente tijdens een rondleiding aan een geschiedenisklas van een middelbare school. 
Vooral niets nieuws! Slechts door enkele leden van het College van burgemeester en wethouders werd ik gevraagd om zo nu en dan een informatie- of inspraakavond te leiden. 
Ik zat er dus, met andere woorden, te zitten; schreef wekelijks 2 pagina’s met artikelen in het plaatselijke blad ‘De Langstraat’; maakte eens per jaar een begrotingskrantje en gelukkig kon ik ook over de nieuwbouwplannen voor project Dongeburgh nog wat krantjes vervaardigen en last but not least elke maand de commissie- en raadsvergaderingen bezoeken. Tel uit je winst!
Daar zou ik snel weg zijn. Dat stond voor mij als een paal boven water. Ik begon al meteen te solliciteren. Niet dat ik geen aardige collega had, die op uitstekende wijze de feesten en partijen voor haar rekening nam. Daar lag het niet aan. Maar al mijn professionele kennis en vaardigheden op communicatief gebied konden in de ijskast. 
Sneller dan ik gedacht had, deed zich uit totaal onverwachte hoek een mogelijkheid voor om – in elk geval voor een deel-  iets leuks te gaan doen. Daaruit bleek weer maar eens, dat alles in je leven een doel blijkt te hebben. De stap naar Geertruidenberg was geen verkeerde….
Het moet ergens aan het begin van 2002 zijn geweest. Ik ging als ouder van mijn zoon Pieter naar een ouderavond van het Dongemondcollege op het vmbo in Geertruidenberg. Bij meneer Twickler, de geschiedenisdocent. De man, die jaarlijks zijn klas een ochtend of middag door mij liet rondleiden door het land van het gemeentebestuur….  Les geven kon ik wel, vond hij.  
Hij vroeg mij op de man af of ik niet een handvol uurtjes Maatschappijleer wilde geven op de Bergse vmbo. De vorige leraar was weggepest en hij vond dat wel iets voor mij. 
Even hadden de radertjes bij mij nodig om te draaien, maar nog tijdens dat gesprekje zag ik dat wel zitten en hij liet er op zijn beurt ook geen gras over groeien. 
Ik werd meteen voorgesteld aan de toenmalige directeur, de heer Quirijnen. Het was snel voor elkaar en ik zorgde dat ik vanaf dat moment bij de gemeente voldoende uren sprokkelde door vroeg op de dag te komen en later weg te gaan, én door uurtjes voor een informatieavond als overuurtjes op te schrijven en niet onmiddellijk vrij te nemen. Met als enige doel om verspreid over de week een paar uurtjes les te gaan geven op het vmbo van het Dongemond college. 
De eerste stap uit de wereld van de gemeenten was gezet. Er zou meer volgen. Daarover in een van de volgende weekberichten.
(Bron: familiearchief: krantenknipsel ‘vertrek uit Oisterwijk’, Nieuwbouw gemeentehuis in Raamsdonksveer.)


zaterdag 11 oktober 2014

Oisterwijk, dat was pas genieten !

In januari 1985 kwam ons hele gezin in Oisterwijk wonen. Pa, Ma, Inge, Meike en bijna Pieter. Die werd geboren in februari 1985. Ik ging er werken bij de gemeente. Aanvankelijk op zolder, maar daar kwam al snel een einde aan. Voorlichting en communicatie op zolder werkt niet. Dat begrepen ook burgemeester en wethouders. Ik verhuisde naar het kamertje net naast de voordeur van het Raadhuis midden op de Lind. Met rekken vol nieuwe informatiefolders, die ik spoorslags had gemaakt. In de zomer van 1985 gooide ik de ramen open; transparantie voor nog betere contacten met de bevolking. Ik kende Oisterwijk en Oisterwijk kende mij. Ik was weer thuis in Brabant en voelde mij er ook thuis. Het was weer volop lachen en genieten. 
De tijd in Oisterwijk was een gevarieerde en erg drukke tijd. Heerlijk werken. Ik maakte beleidsnota na beleidsnota. Over Communicatie met de burger, of over ‘Beginspraak’. 
Ik was presentator en interviewer van het verkiezingsprogramma “in Oisterwijkse Kringen”, dat op de lokale tv en in een gesloten tv-circuit werd uitgezonden. Carel Brands en ik ontwikkelden dat programma. Hij zorgde voor de techniek. Ik vor de communicatieve kant. 
Samen met Carel ontwierp ik ook ‘de Parelfontein’, een projectplan over gehandicapten. Het plan leverde ons de landelijke titel ‘Zorgstad van Nederland’ op. 
Ik startte de Oisterwijkse jeugdgemeenteraad op, die in het landelijk nieuws op radio, tv en in de kranten kwam omdat de jongerenraad in plaats van 1 minuut stilte zijn woede uitgilde tijdens de dodenherdenking. Jongeren die boos zijn, zijn immers niet stil! Ik was communicatief adviseur van het college en nog veel meer. Ook naast mijn werk als communicatieadviseur was ik actief. Ik schreef al dan niet met anderen diverse boeken over Oisterwijk en Oisterwijkse onderwerpen en over Udenhout en was binnen en buiten de gemeente voorzitter van vele forums, debatten, informatie- en inspraakavonden over alle mogelijke onderwerpen. Ik deed mee aan een toneelstuk in het kader van veranderingen in het ambtelijk apparaat. Het college van burgemeester en wethouders begreep maar al te goed wat communicatie inhield en dat gaf mij alle mogelijkheid om me te ontplooien. Ik kon alles wat ik geleerd had in Apeldoorn daar tot zijn recht laten komen. Bij mijn vertrek uit Oisterwijk in 2000 kreeg ik een gemeentelijke onderscheiding als blijk van waardering in ‘de Parel van Brabant’. Ik ben er eigenlijk best trots op. 
(bron: familiearchief ; krantenknipsels Oisterwijkse periode, foto voorzitter verkiezingsdebat 1994, toneel in de Kunstkring, In Oisterwijkse Kringen.





zaterdag 4 oktober 2014

Stad van de pensions en de pensioenen?

Ik werkte bij Dagblad de Stem, dat kon u vorige week lezen. Vaak avondwerk en onze dochter Inge huilde zowat elke keer als die vreemde man ( ik dus!) zich weer eens liet zien thuis. Dat moest anders. Redactiecollega Herman Meijer had ruim een jaar eerder de overstap gemaakt naar de wereld van de gemeentevoorlichting. Hij solliciteerde in de tiende stad van Nederland, Apeldoorn, met als motto ‘stad van de pensions en de pensioenen’. Ik dacht toen eigenlijk nog dat het een stadje op de hei was. Nee dus! Ik solliciteerde een jaar later toen daar weer zo’n functie vrijkwam en werd aangenomen. Zo’n vijf jaar zou ik er werken: gemeentevoorlichter van Apeldoorn.
Wij verhuisden dus naar de Kruizemuntstraat in de wijk de Mheen. Mooi hoekhuis, maar ik had nooit kunnen denken dat de mentaliteit van de mensen zoveel anders zou zijn dan thuis in Brabant. 
Het werk was interessant en vooral ook omdat ik onmiddellijk met studie voor communicatieadviseur mocht beginnen. De collega’s waren prima en ik leerde er bijzonder veel. 
Maar die sombere waas die over die stad hing……. Laat je op zondag je dochtertje in het warme zonnetje touwtje springen, dan was er maandagochtend, voordat hij naar zijn werk ging bij het Reformatorisch Dagblad, steeds die overbuurman aan de deur. ‘Gristelijk’ als hij was, vond hij dat de kinderen binnen moesten blijven op de Dag des Heren. Ook de kleintjes van een ander. En als ik wielrennen keek op tv op zondagmiddag, dan vroeg hij ’s maandags om de gordijnen dan voortaan dicht te doen, want zijn zonen keken mee….. Of toen ik een klein paaltje de grond in sloeg omdat mijn zoontje tegen het oude aangevallen was en het had gebroken, stoof de buurvrouw met de handen omhoog naar buiten: “op zondagswerk rust geen zegen”. 
Nou, voor alle duidelijkheid: ik gun die mensen hun denkpatronen, maar wat ik ze niet gun, is dat zij ze mij trachten op te leggen met grote regelmaat. Zondags lekker een fietstochtje naar de prachtige heide van Hoog Soeren of Kootwijkerzand met de kinderen werd ook al niet toegejuicht. De mensen in het park keken ons na, alsof wij van een andere planeet kwamen. ‘Goede morgen’ zeggen in een winkel was ook niet gewoon zoals bij ons in Brabant. Kortom. Huilen met de pet op. ‘Wat een zielige bedoening. Ik had na een paar maanden eigenlijk al schoon genoeg van die mentaliteit. Waar was de Brabantse gezelligheid gebleven! Maar ja. Je gaat niet zo maar weer verkassen. 
Ik stortte me dus op de studie en werd lid en later bestuurslid van de Apeldoornse Komedie, een toneelgezelschap waarvan college Ton Kock ook lid was. Dat eerste resulteerde in een diploma, waarmee ik als één van de eerste 34 gediplomeerde gemeentevoorlichters in Nederland werd. Dat hielp mij heel goed op weg. Toen er dan ook een advertentie in het vakblad kwam van een vacature in Oisterwijk, in Brabant, schreef ik nog dezelfde dag. Toen was het wel begin 1985 inmiddels. 
Ik werd aangenomen, kondigde mijn vertrek aan en kreeg een interview in de Nieuwe Apeldoornse Courant. In dat artikel liet ik optekenen dat de Apeldoorners, wat mij betreft, best eens wat meer mochten lachen. De reacties waren totaal onverwacht. Ik kreeg briefjes en telefoontjes van mensen, onder wie Brabanders van oorsprong, die graag zoals ze letterlijk meldden “op hun knieën” met mij mee willen kruipen, terug naar Brabant! Ik toog met het gezin terug naar huis! Ik had dankzij mijn verblijf in Apeldoorn wél een enorme bagage aan studie, kennis en vaardigheden als communicatieadviseur in mijn rugzak. Dat zou me in Oisterwijk heel goed van pas komen. Maar daarover later meer. Ik kon terug naar huis!
(Bron: Artikel uit de Nieuwe Apeldoornsche Courant, foto Frans als voorlichter van gemeente Apeldoorn).